- gebruiken
- {{gebruiken}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [gebruik maken van] use ⇒ apply, take 〈pillen enz.〉2 [nuttigen] have ⇒ take, consume♦voorbeelden:1 de auto gebruikt veel brandstof • the car uses (up)/consumes a lot of fueleen geneesmiddel inwendig/uitwendig gebruiken • take/use a medicine internally; use/apply a medicament/medication externallyslaapmiddelen gebruiken • take sleeping pills/tabletszijn verstand gebruiken • use one's common sensevork en mes gebruiken • use a knife and forkdat kan ik net goed gebruiken • I could just use thatdat kan ik goed gebruiken • that comes in handyiets/iemand niet kunnen gebruiken • have no use for something/someone 〈ook figuurlijk〉ik zou best wat extra geld kunnen gebruiken • I could do with some extra money〈figuurlijk〉 slecht weer kunnen we niet gebruiken • we can do without bad weatherzich gebruikt voelen • feel usediets/iemand weten te gebruiken • know how to use something/someonezijn tijd goed/slecht gebruiken • make good/bad use of one's time, put one's time to good/bad use2 gebruikt u suiker in de thee? • do you take sugar in your tea?wilt u ook iets gebruiken? • can I get you anything?II 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉1 [harddrugs innemen] 〈onovergankelijk werkwoord〉 be on/take drugs; 〈overgankelijk werkwoord〉 be on, take
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.